Huishoudelijk reglement

Parent Previous Next

Huishoudelijk reglement gemeentelijke vrijwillige brandweer

(Dit reglement is enkel nog van toepassing bij wijze van overgangsbepaling. Werd vervangen door bepalingen op het niveau van de brandweerzone.)

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN........2

TITEL 2. BELEIDSORGANEN........2

Hoofdstuk 1        BURGEMEESTEROVERLEG        2

Hoofdstuk 2        OFFICIERENRAAD        2

Hoofdstuk 3        KADERRAAD        3

Hoofdstuk 4        OPLEIDINGSRAAD        3

TITEL 3. DIENSTREGELINGEN EN INTERVENTIES........4

Hoofdstuk 1        ALGEMEEN        4

Hoofdstuk 2        OEFENBELEID        7

Hoofdstuk 3        WELZIJNSBELEID        8

Hoofdstuk 4         VERLENGEN DIENSTNEMINGCONTRACT        9

Hoofdstuk 5        UITRUKPROCEDURE        10

Hoofdstuk 6        OPROEPSYSTEEM        10

Titel 4. DIENSTBETREKKINGEN – BIJZONDERE PLICHTEN........11

Hoofdstuk 1        De wagenoverste        11

Hoofdstuk 2.        De chauffeur        11

Hoofdstuk 3        Het personeel verantwoordelijk voor het onderhoud van het materieel        12

Hoofdstuk 4        De centralist        12

Titel 5. HIËRARCHIE EN TUCHTMAATREGELEN........12

Titel 6. KLEDIJ en UITRUSTING........14

Titel 7. VEILIGHEID........14

Titel 8. EREBRANDWEERLIEDEN........15

Titel 9. SOCIALE WERKING.........15

Titel 10. JEUGDBRANDWEER.........15

Titel 11. Regeling gebruik kantine brandweerkazerne........16

Titel 12. INWERKINGTREDING........16

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Dit reglement wordt uitgevaardigd in uitvoering van art. 25 van het basisreglement van de gemeentelijke vrijwillige brandweer van Middelkerke.

Artikel 2

De bepalingen van het reglement van inwendige orde van de brandweer worden opgeheven met ingang van het van kracht worden van dit huishoudelijk reglement.

[Artikel 2bis (definities):

Bevelvoerder:

Hoogste in graad:

Voertuigoverste:

Gegradueerde:

(toegevoegd GR19/12/2013(10))]

TITEL 2. BELEIDSORGANEN

Hoofdstuk 1        BURGEMEESTEROVERLEG

Artikel 3

Door de officier-dienstchef wordt een regelmatig overleg met de burgemeester georganiseerd.

Dit overleg wordt bijeengeroepen volgens de noodzakelijkheden.

Artikel 4

De officier-dienstchef overlegt over gevallen bepaald door onderhavig reglement, personeelsaangelegenheden, dienstregelingen met permanent karakter, begrotingsvoorstellen en alle zaken van algemeen bestuur.

Artikel 5

De officier-dienstchef maakt van dit overleg aantekeningen in een “verslagboekje”.

Hoofdstuk 2        OFFICIERENRAAD

Artikel 6

In het korps wordt een officierenraad gevormd die onverminderd de bevoegdheid van de Burgemeester en de wettelijke bevoegdheid van de officier-dienstchef advies kan verlenen aan de officier-dienstchef.

Artikel 7

De officierenraad bestaat uit alle operationele officieren.

De officierenraad kan ook de burgemeester, experts en derden uitnodigen.

Dit overleg wordt bijeengeroepen volgens de noodzakelijkheden.

Artikel 8

De raad wordt bijeengeroepen en voorgezeten door de dienstchef of bij diens ontstentenis door degene die hem vervangt.

Voor elke vergadering wordt een agenda door de officier-dienstchef aan alle leden van de vergadering bezorgd.

Artikel 9

Bij de adviesverlening wordt steeds het consensusmodel nagestreefd.

Artikel 10

Een lid van de raad mag niet deelnemen aan een bespreking of een stemming wanneer het hemzelf of een van zijn bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad betreft.

Artikel 11

Van elke vergadering wordt een verslag door de officier-dienstchef opgesteld,  met daarin ook de namen van de aan- en afwezigen, dat aan alle leden van de vergadering wordt bezorgd.

Hoofdstuk 3        KADERRAAD

Artikel 12

In het korps wordt een Kaderraad gevormd die onverminderd de bevoegdheid van de Burgemeester en de wettelijke bevoegdheid van de officier-dienstchef advies kan verlenen aan de officier-dienstchef

Artikel 13

De kaderraad bestaat uit alle officieren, onderofficieren [...(geschrapt GR19/12/2013(10))].

Ook de burgemeester kan aanwezig zijn.

Elk lid van de dienst kan, voor het door hem ingeschreven agendapunt, tevens aanwezig zijn op de kaderraad. Hij kan dit punt agenderen door minstens 1 week voor de kaderraad dit schriftelijk aan te vragen via de officier-dienstchef (via mail brandweer@middelkerke.be of via brief die voor ontvangst afgetekend wordt).In dit geval wordt het toegevoegde agendapunt door de officier-dienstchef aan alle leden van de vergadering vooraf bezorgd.

Artikel 14

De raad wordt bijeengeroepen en voorgezeten door de dienstchef of bij diens ontstentenis door degene die hem vervangt en vergadert in principe maandelijks telkens de maandagavond voor de algemene oefening.

Artikel 15

De kaderraad kan overleggen over alle operationele aangelegenheden welke niet wettelijk geregeld worden door enig ander reglement én voor zover deze niet van hoogdringende aard zijn.

Artikel 16

Bij deze advisering wordt steeds het consensusmodel nagestreefd.

Artikel 17

Een lid van de raad mag niet deelnemen aan een bespreking of een stemming wanneer het hemzelf of een van zijn bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad betreft.

Artikel 18

De secretaris, of bij diens afwezigheid, de hiervoor als plaatsvervanger aangeduide persoon, stelt het verslag op van de vergadering en vermeldt daarin ook de namen van aan- en afwezigen.

Het verslag wordt, zo redelijkerwijs mogelijk, uiterlijk 14 dagen na de vergadering aan alle leden van de dienst bezorgd. Bij het begin van de volgende vergadering worden eventuele rechtzettingen van het voorgaande verslag gemeld.

Hoofdstuk 4        OPLEIDINGSRAAD

Artikel 19

In het korps wordt een opleidingsraad gevormd die verantwoordelijk is voor de organisatie van opleidingen, oefeningen, herscholingen en bijscholingen en dit in de meest ruime zin van het woord.

[Artikel 20

De opleidingsraad is samengesteld uit de officier-dienstchef en de bevelvoerders met minstens een brevet van oefeninstructeur. (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))]

Artikel 21

Voor elke vergadering wordt een agenda aan alle leden van de vergadering bezorgd door de officier-dienstchef.

Artikel 22

De raad wordt bijeengeroepen en voorgezeten door de dienstchef of bij diens ontstentenis door degene die hem vervangt en wordt bijeengeroepen volgens de noodzakelijkheden.

Artikel 23

De dienstchef overlegt over de gevallen bepaald door onderhavig reglement en over de planning van de opleidingen, oefeningen, herscholingen en bijscholingen in de meest ruime zin van het woord.

Artikel 24

Bij deze advisering wordt steeds het consensusmodel nagestreefd.

Artikel 25

Een lid van de raad of de secretaris mag niet deelnemen aan een bespreking of een stemming wanneer het hemzelf of een van zijn bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad betreft.

Artikel 26

De secretaris, of bij diens afwezigheid, de hiervoor als plaatsvervanger aangeduide persoon, stelt het verslag op van de vergadering en vermeldt daarin ook de namen van aan- en afwezigen.

Het verslag wordt, zo redelijkerwijs mogelijk, uiterlijk 14 dagen na de vergadering aan alle leden van de opleidingsraad bezorgd. Bij het begin van de volgende vergadering worden eventuele rechtzettingen van het voorgaande verslag gemeld.

TITEL 3. DIENSTREGELINGEN EN INTERVENTIES

Hoofdstuk 1        ALGEMEEN

Artikel 27

Het korps wordt door de dienstchef ingedeeld in ploegen, die bij beurtrol met wachtdienst zijn.

De ploegindeling kan door de dienstchef worden gewijzigd in principe voor het begin van elk onpaar jaar.

Bij de samenstelling van iedere ploeg wordt rekening gehouden met een zo evenwichtig mogelijke spreiding o.a.:
[ - bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR 19/12/2013(10))]
- gemeentepersoneel
- chauffeurs rijbewijs C
- ploegensysteem op het werk van enkele personeelsleden
- duikers
- stagiairs

De samenstelling van de ploeg wordt schriftelijk aan elk lid van de dienst voorafgaand aan het volgende werkjaar overgemaakt.

Artikel 28

De officier-dienstchef treft, in toepassing op art. 2 van het basisreglement, alle vereiste maatregelen met het oog op de organisatie van de dienst en voor de goede werking ervan.

Hij/zij leidt alle interventies, algemene oefeningen, vergaderingen en bijeenkomsten van het korps.

Bij afwezigheid wordt hij/zij vervangen door het aanwezige korpslid met de hoogste graad en anciënniteit.

De dienstchef kan bij delegatie specifieke verantwoordelijkheden verdelen zoals:
       - onderhoud hydranten
       - duikers
       - onderhoud voertuigen
       - welzijn op het werk
       - onderhoud perslucht
       [- deze lijst is niet limitatief (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))]

De delegatie gebeurt bij voorkeur aan gegradueerden. Deze dienen daaromtrent op regelmatige basis te rapporteren aan de officier-dienstchef.

Artikel 29

Voor de goede werking van de dienst kan de officier-dienstchef of zijn gevolmachtigde dienstnota’s maken en verspreiden.

De dienstnota’s bestemd voor alle leden van het korps worden schriftelijk aan alle leden bezorgd en liggen ter inzage in de radiokamer.

Artikel 30

De dienstchef laat een correspondentiemap (met uitzondering van persoonlijke documenten) aanleggen. Deze map is ter inzage voor de leden van het korps (= passieve openbaarheid van bestuur).

Artikel 31

Bij het gebruik van het persoonlijk voertuig, bij oproep of andere activiteiten, geldt geen enkele voorrangregeling en dient elke autovoerder het verkeersreglement strikt na te leven.

Artikel 32

Bij ieder alarm moeten de opgeroepen leden van het korps zo spoedig mogelijk de kazerne vervoegen, de vereiste interventiekledij aantrekken en de richtlijnen of bevelen opvolgen.

Niet opgeroepen leden komen niet naar de kazerne of de interventieplaats en worden niet vergoed.

Artikel 33

Indien men geen [48% (geschrapt en vervangen GR 19/12/2013))] beschikbaar is tijdens een referentieperiode van 1 werkjaar (deze periode start op 01/01 en eindigt op 31/12) of in dezelfde periode minstens 5 keer een anomalie (niet aanwezig terwijl toch aangemeld en opgeroepen) heeft laten optekenen, dient men een remediëring te volgen.

Deze remediëring houdt in dat bedoeld personeelslid gedurende 2 maanden alle geplande vrijdagavondoefeningen en zondagoefeningen dient te volgen tot bedoeld personeelslid minstens 60% aanwezigheid van de oefeninguren gedurende deze periode van 2 maanden behaald.

Gedurende deze remediëringsperiode van 2 maanden wordt het lid afgemeld in het oproepsysteem en kan het lid enkel deelnemen aan oefeningen.

Indien na deze remediëringsperiode van 2 maanden geen 60% aanwezigheid van de oefeninguren behaald wordt dan wordt deze remediëringsperiode opnieuw met 2 maanden verlengd. Dit systeem blijft geldig tot de 60% aanwezigheid van de oefeninguren wordt behaald.

Artikel 34

Het lid dat zich meer dan 15 minuten na de oproep in de kazerne aanbiedt, wordt niet vergoed tenzij de leider van de operaties oordeelt dat bedoeld lid nog ter plaatse de interventie moet vervoegen of een andere uitvoerende taak in de kazerne krijgt.

[Artikel 35

Leider van de operaties op de plaats van het incident is het aanwezige korpslid met de hoogste graad die voldoet aan de bepaling van de bevelvoerder. (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))]

Artikel 36

Een andere hulpdienst mag slechts ter versterking worden opgeroepen door de leider van de operaties.

Artikel 37

Bij interventie of oefening moeten de leden van het korps de vereiste interventiekledij dragen.

Het personeel dat niet mee uitgerukt is, blijft voor de duur van de interventie in de kazerne aanwezig ter beschikking voor versterking of voor het uitrukken naar een andere interventie, tenzij de leider van de  operaties daar anders over beslist.

Artikel 38

Tijdens en na elke interventie kan de in de kazerne aanwezige hoogste in graad de manschappen gelasten alle taken uit te voeren die nodig zijn opdat de voertuigen, materieel en lokalen in goede staat gehouden worden.

Artikel 39

Bij gesprekken over de radio dient de radioprocedure strikt geëerbiedigd te worden.

Uitsluitend de leider van de operaties mag de bevelen geven voor het bestrijden van een brand, voor de verschillende manoeuvres en voor de reddingsoperaties. Het is de leden dus verboden tijdens een interventie om het even welke actie te voeren zonder dat daartoe bevel gegeven werd. Slechts in uiterste nood en wanneer het onmogelijk is de leider van de operaties te bereiken, mag een initiatief genomen worden, met inachtneming van alle mogelijke veiligheidsmaatregelen.

Aankomst en vertrek op de interventieplaats worden per voertuig via radiocontact doorgegeven aan de brandweerkazerne.

Bij aankomst op de plaats van interventie moet de wagenoverste zich onmiddellijk in verbinding stellen met de leider van de operaties, die hem de nodige orders zal geven tenzij zulks reeds over de radio is gebeurd.

Artikel 40

Indien een aankomende wagenoverste een hogere graad heeft dan de oorspronkelijke leider van de operaties zal deze slechts het bevel overnemen na contactname met de leider van de operaties.

Artikel 41

Het is verboden de brandweerkledij te dragen buiten de dienstverrichtingen. De dienstchef mag hierop een uitzondering toestaan.

Artikel 42

Buiten de oefeningen of interventies mogen de voertuigen of het materieel de kazerne niet verlaten zonder toestemming van de dienstchef of zijn/haar vervanger.  De officier met wachtdienst dient bovendien te allen tijde in kennis te worden gesteld.

Artikel 43

Na iedere oefening of interventie zal de leider van de operaties het gebruikte materiaal controleren en de administratieve bescheiden (aanwezigheidslijst en verslag) invullen en ondertekenen. Het gebruikte materieel wordt direct vervangen/aangevuld en de interventiewagens terug op punt gesteld. De leider van de operaties kan hierop een uitzondering toestaan.

Artikel 44

Inlichtingen aan de pers of buitenstaanders bij een interventie mogen enkel verstrekt worden door de officier dienstchef of zijn vervanger en de burgemeester.

Artikel 45

Wie op een interventie voortijdig wil terugkeren (omwille van andere verplichtingen) heeft daarvoor de toestemming van de leider van de operaties nodig. Indien deze toestemming niet werd gegeven en het lid voortijdig terugkeert, kan het lid zijn recht op vergoeding verliezen, ongeacht eventuele andere maatregelen.

Artikel 46

Er wordt op een interventie of oefening niet gerookt zonder toelating van de leider van de operaties. In de brandweerwagens geldt volstrekt rookverbod.  

Ook in de brandweerkazerne geldt strikt rookverbod.

Artikel 47

Tijdens de interventie blijft elk lid onder het rechtstreeks bevel van zijn wagenoverste, behoudens andersluidende bevelen van de leider van de operaties, initieel via de wagenoverste.

De bestuurder van een interventiewagen bedient zonodig de pomp/ladder en verlaat zijn voertuig niet tenzij op bevel van de wagenoverste.

Artikel 48

Regelen van verkeer : regelen van het verkeer behoort dot de bevoegdheid van de brandweer in geval de politiediensten nog niet aanwezig zijn (KB van 27/04/2007 tot wijziging van het KB van 1/12/1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg).

Artikel 49

De leider van de operaties dient na een interventie waar nog bijkomende opruimacties nodig zijn (bv tak uit boom gewaaid - groendienst) de desbetreffende dienst(en) te laten  verwittigen.

Artikel 50

Ieder lid dat aan een interventie heeft deelgenomen moet alvorens de kazerne te verlaten zijn uitrusting in orde brengen en op de voorziene plaats aanbrengen. Zonodig meldt hij/zij ook verlies of beschadiging van een uitrustingsstuk.

Artikel 51

Bij langdurige interventies kan de leider van de operaties beslissen om eten en drank te voorzien voor de aanwezige manschappen en dit op kosten van het gemeentebestuur.

Artikel 52

Na elke interventie of brandoproep wordt door de [bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))] die ter plaatse was op de interventieplaats een interventieverslag ingevuld en ondertekend in de daarvoor voorziene brievenbus gedeponeerd.

Artikel 53

Bij het verlaten van de kazerne dient de laatste steeds alle deuren te sluiten, alle elektrische toestellen uit te schakelen en alle lichten te doven.

Hoofdstuk 2        OEFENBELEID

Artikel 54

De uitgangsgedachte is “oefenen is onze core business, onze kerntaak”. Enkel goed getrainde personeelsleden kunnen veilig tussenkomen op interventies en brandoproepen.

Artikel 55

De kalender van alle oefeningen wordt voor de start van het nieuwe werkjaar aan alle leden schriftelijk bezorgd.

Artikel 56

De aanwezigheid van alle leden op de oefeningen is verplicht en wordt nauwlettend bijgehouden.

Na elke afwezigheid op een oefening wordt steeds een brief gestuurd naar het betrokken personeelslid met de vraag om de reden van zijn/haar afwezigheid. De ondertekende antwoordformulieren worden bijgehouden en de reden wordt aangeduid op het aanwezigheidsoverzicht in de radiokamer.

Wie regelmatig afwezig is op de oefeningen wordt ter verantwoording geroepen bij de officier-dienstchef.

Bij wettelijke arbeidsongeschiktheid mag het betrokken lid niet deelnemen aan de oefeningen.

Artikel 57

De aanwezigheden van alle leden op oefeningen worden bijgehouden gedurende een periode van 1 werkjaar, de observatieperiode genaamd. Deze periode start op 01/01 en eindigt op 31/12.

Op het einde van deze observatieperiode wordt de procentuele opkomst per persoon berekend.

Al wie minder dan 60% van de oefeninguren aanwezig was, dient een remediëring te volgen.

Deze remediëring houdt in dat bedoeld personeelslid gedurende 2 maanden alle geplande vrijdagavondoefeningen en zondagoefeningen dient te volgen tot bedoeld personeelslid opnieuw minstens 60% aanwezigheid van de oefeninguren gedurende deze periode van 2 maanden behaalt.

Gedurende deze remediëringsperiode van 2 maanden wordt het lid afgemeld in het oproepsysteem en kan het lid enkel deelnemen aan oefeningen.

Indien na deze remediëringsperiode van 2 maanden geen 60% aanwezigheid van de oefeninguren behaald wordt dan wordt deze remediëringsperiode opnieuw met 2 maanden verlengd. Dit systeem blijft geldig tot de 60% aanwezigheid van de oefeninguren wordt behaald.

Artikel 58

Er wordt gestreefd om van elke oefening, waarvoor er oefenkaarten bestaan, het betreffende evaluatieblad in te vullen.

Artikel 59

Het korpslid dat zich kwetst tijdens oefeningen moet dit onmiddellijk kenbaar maken aan de leider van de operaties en binnen de 24 u de korpsarts of - bij onbeschikbaarheid - een andere geneesheer raadplegen die de nodige documenten zal opmaken.

Hoofdstuk 3        WELZIJNSBELEID

Artikel 60: Gezondheid

Het welzijn van de eigen brandweerlieden en alle andere personen die werk verrichten in brandweerkazerne is een belangrijk aandachtspunt (cfr. wetgeving welzijn dd. 04/08/1996).

Gezondheid is steeds prioritair. In die optiek wordt gestreefd om alle leden van de dienst te laten voldoen aan het einddocument van de Co Prev werkgroep “medische criteria brandweerpersoneel” van februari 2009, met name “consensus externe diensten voor preventie en bescherming op het werk”.

De korpsdokter speelt een begeleidende en coördinerende rol.

Artikel 61: Geweld en pesterijen

Geweld en pesterijen (met inbegrip van racisme) en ongewenst seksueel gedrag moeten onderkend en uit de taboesfeer gehaald worden en geen kans krijgen op het werk.

Het beleid vraagt een positieve medewerking van alle medewerkers.

De brandweerleden mogen geen misbruik maken van de procedure “bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk”. Ze dienen het nodige respect op te brengen voor alle andere leden.

Artikel 62: Roken

De dienst ontmoedigt het roken, daar de schade aan de gezondheid buiten discussie staat.

Het beleid gaat ervan uit dat de rechten van de niet-roker voorrang hebben op de rechten van de roker. Het afzonderlijk rookbeleid geeft de rechten en plichten aan van rokers en niet-rokers.

De gebouwen en de voertuigen van de dienst zijn rookvrij.

Artikel 63: Alcohol en drugs

Overvloedig gebruik van alcohol en drugs kunnen in de kazerne bij oefeningen of interventies niet getolereerd worden.

Het gemeentelijk alcoholbeleidsplan is van toepassing. Het beleid is gefocust op preventie.

De korpsdokter speelt hierin een cruciale rol.

Wanneer echter op oefeningen, interventies of brandoproepen vastgesteld wordt dat een personeelslid kennelijk in beschonken toestand aanwezig is zijn er operationele bewarende maatregelen van toepassing. Deze maatregelen hebben voornamelijk tot doel de eigen verantwoordelijk om zich onbeschikbaar te melden te stimuleren.

De procedure verloopt als volgt:

1) De  [bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))] neemt het initiatief om de kennelijk beschonken persoon onverwijld te verbieden aan de oefening, interventie of brandoproep deel te nemen.

2) De bevelvoerder neemt het initiatief om deze persoon op een veilige manier thuis te brengen of te laten brengen.

3) De bevelvoerder neemt het initiatief om het aanwezigheidsblad niet te laten ondertekenen en aldus geen vergoeding te laten toekennen.

4) De bevelvoerder neemt het initiatief om met onmiddellijke ingang deze persoon voor 24u onbeschikbaar te zetten via het oproepsysteem. Het lid mag zich in dat geval niet zelf opnieuw aanmelden voor bedoelde 24u zijn verstreken.

5) De bevelvoerder meldt dit voorval in een omstandig schriftelijk verslag aan de dienstchef.
De mogelijkheid moet open gelaten worden om bij de lokale politie een ademtest te laten ondergaan.

Artikel 64 : Arbeidsveiligheid

De brandweer voert een actief veiligheidsbeleid ter voorkoming van ongevallen op het werk. Hiervoor is een werkgroep welzijn opgericht die risico-analyses uitvoert en instructiekaarten opmaakt. Hiervoor kunnen zij beroep doen op de preventieadviseur van de gemeente Middelkerke.

Hoofdstuk 4         VERLENGEN DIENSTNEMINGCONTRACT

Artikel 65

In uitvoering van de bepalingen van art. 16 van het basisreglement van de dienst, is het dienstnemingcontract hernieuwbaar, telkens na en met vijf jaar, op voorwaarde dat:

1) De vrijwilliger verder geneeskundig geschikt werd bevonden op het (jaarlijks) medisch onderzoek door de arbeidsgeneesheer in toepassing van de arbeidswetgeving

2) De brandweerman, korporaal en onderofficier vrijwilliger gemotiveerd gunstig advies van de dienstchef bekwam omtrent aanwezigheden en inzet.

Artikel 66

Elk ongunstig advies wordt door de officier-dienstchef minimaal 2 maanden voor de beslissing in de gemeenteraad over de verlenging van het dienstnemingscontract aan het betrokken personeelslid bezorgd  tegen ontvangstbewijs.

Eventuele betwisting van een ongunstig advies van de dienstchef in deze materie wordt door het college van burgemeester en schepenen beslecht, na betrokkene en de dienstchef gehoord te hebben.

Elk bezwaar dient binnen de tien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van het advies aan de betrokkene, schriftelijk betekend te worden aan het college van burgemeester en schepenen.

Hoofdstuk 5        UITRUKPROCEDURE

[Artikel 67

Voor de uitrukprocedure wordt verwezen naar het KB dd. 10/11/2012 tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen.

Gebeurlijke afwijkingen op de vastgestelde uitrukprocedures zijn enkel mogelijk door de hoogste in graad met minimum de functie van bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))]

Artikel 68

Alle voertuigen rukken steeds uit met een volledige bezetting tenzij een andere beslissing door de [bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))] aanwezig in de kazerne.

Hoofdstuk 6        OPROEPSYSTEEM

Artikel 69

Alle manschappen dienen zich verplicht af te melden van zodra dat zij bij een oproep niet aanwezig kunnen zijn in de brandweerkazerne binnen de 15 minuten.

Artikel 70

Bij het gebruik van versterkingen dient de officier van wacht steeds opgeroepen te worden van zodra er minstens 10 manschappen opgeroepen zijn.

Voor niet-dringende oproepen mag men pas versterking oproepen na toestemming van de leider van de operaties.

Artikel 71

Het is verboden manschappen individueel op te roepen tenzij de officieren.

Artikel 72

Bij oproepen voor duikers moet men ook steeds de nodige manschappen oproepen tenzij dit automatisch gebeurd is via een specifieke oproepcode.

Titel 4. DIENSTBETREKKINGEN – BIJZONDERE PLICHTEN

Hoofdstuk 1        De wagenoverste

[Artikel 73

In iedere brandweerwagen wordt het bevel gevoerd door de voertuigoverste. (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))]

Artikel 74

Onverminderd de bepalingen van de wegcode beslist de bevelvoerder over het al dan niet voeren van optische- en geluidssignalen eventueel in samenspraak met de wagenoverste.  Er wordt in deze naar de M.O. terzake verwezen.

Artikel 75

De wagenoverste waakt erover dat de functie van autovoerder-pompbedienaar / laddermachinist uitsluitend wordt uitgeoefend door een lid van de dienst die daartoe de voorziene opleiding volgde.  De eindverantwoordelijkheid ter zake ligt echter steeds bij de betrokken autovoerder-pompbediener / laddermachinist.

Hoofdstuk 2.        De chauffeur

Artikel 76

De chauffeur moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs in overeenstemming met de wagen die hij/zij bestuurt. Hij/zij leeft stipt de bepalingen van het verkeersreglement na. Voor wat betreft het gebruik van blauwe lichten en tweetoon, wordt er  naar de betreffende M.O verwezen. De chauffeur blijft steeds strafrechterlijk aansprakelijk.

Artikel 77

De chauffeur dient periodisch een interne bijscholing met evaluatieproef te ondergaan met positief resultaat alvorens het voertuig als prioritair in het verkeer te mogen besturen.

Artikel 78

De chauffeur is verantwoordelijk voor de wagen die hij/zij bestuurt, evenals voor de aanhangwagen. Hij/zij controleert de goede aankoppeling alsook het gesloten zijn van alle deuren/luiken alvorens het voertuig in beweging te zetten. Achteruitrijden is slechts toegelaten onder toezicht. Hij/ zij draagt er zorg voor dat de individuele nutsvoorzieningen op de geëigende manier aan– of afgekoppeld worden bij vertrekkende of aankomende voertuigen.

Artikel 79

Na ieder gebruik en alvorens de plaats van hulpverlening te verlaten, controleert de chauffeur van de wagen de inventaris van het boordmaterieel. Hij laat zich hiervoor bijstaan door alle inzittenden van zijn voertuig.

Iedere chauffeur is verplicht om na een interventie zijn voertuig en toebehoren te voorzien van voldoende brandstof. Bovendien moet de water- en schuimvoorraad terug aangevuld worden. De ademluchtvoorzieningen e.d. moeten eveneens gebruiksklaar gemaakt worden.

Ieder tekort of beschadiging van het materiaal moet onmiddellijk gesignaleerd worden aan de dienstchef of leider van de operaties. Deze noteert het euvel op het bord van de defecten en op een meldingsformulier via de witte brievenbus.

Hoofdstuk 3        Het personeel verantwoordelijk voor het onderhoud van het materieel

Artikel 80

Ieder lid van het korps, van welke graad ook, dat gebruik maakt van materieel, een wagen of pomp moet bij terugkomst in de kazerne alles netjes op zijn plaats opbergen.

Artikel 81

De leden van de dienst aangeduid voor het onderhoud van het materieel vullen de hiertoe voorziene documenten in. Zij houden de registers van onderhoud (al dan niet geautomatiseerd) bij, en melden elk defect aan de dienstchef en aan het hiervoor specifiek verantwoordelijke korpslid.

De leden van de dienst, aangeduid voor het nazicht en het onderhoud, maken op het aanwezigheidsblad minimum de melding van de datum, de inhoud van het nazicht en de eventuele gebreken.

Hoofdstuk 4        De centralist

Artikel 82

De centralist dient voor deze taak een specifieke opleiding te volgen. Hij/zij moet een goede kennis hebben van verwittiging, nood- en rampenplanprocedures ingeval van incidentopschaling. Hi/zij staat borg voor een correct en dienstbaar taalgebruik en is er toe gehouden de geijkte radioprocedure te volgen.

Artikel 83

De radiokamer dient vanaf het begin van elke interventie bemand te worden door de eerst aanwezige in de kazerne tenzij het gaat over waterleveringen. Een lid van de weekploeg vervangt steeds de reeds aanwezige centralist.

Artikel 84

De centralist houdt de aanwezigheidslijst bij. Ook de opgroepen niet aanwezige personeelsleden worden door hem aangeduid.

Indien leden meer dan 15 min. na de laatste oproep opkomen wordt daarvan melding gemaakt op de aanwezigheidslijst. Voor  leden die de interventie voortijdig verlaten wordt het tijdstip door de centralist eveneens op de aanwezigheidslijst vermeld.

De centralist noteert alle tijdstippen die noodzakelijk zijn om het interventieverslag correct in te vullen.

[Hoofdstuk 5       De korpssecretaris

Artikel 84 bis

Een lid van het gemeentelijk brandweerkorps kan het ambt van korpssecretaris vervullen.

Hij wordt aangeduid door de gemeenteraad op voorstel van de officier-dienstchef.

De kandidaat-korpssecretaris dient in het bezit te zijn van een brevet van korpssecretaris uitgereikt in het kader van een door de provincie of de staat ingerichte brandweeropleiding of bij ontstentenis daarvan, slagen in een examen op dit niveau georganiseerd door het college van burgemeester en schepenen op advies van de officier-dienstchef.

De kandidaat-korpssecretaris dient tevens in het bezit te zijn van minstens een diploma van hoger secundair onderwijs of daaraan gelijkgesteld.

De korpssecretaris is belast met de administratieve taken hem opgedragen door de officier-dienstchef en door de verplichtingen hem opgedragen in het basisreglement en huishoudelijk reglement.

De benoeming, de indienstneming of bevordering wordt door de burgemeester of zijn gemachtigde rechtstreeks aan de belanghebbende meegedeeld en ter kennis van de andere leden van de dienst gebracht.

(toegevoegd GR19/12/2013(10))]

Titel 5. HIËRARCHIE EN TUCHTMAATREGELEN

Artikel 85

De eigenlijke tuchtregeling is voorzien in het basisreglement.

Ieder lid van het korps moet de ontvangen bevelen stipt uitvoeren. Bij onduidelijkheid is hij/zij verplicht nadere uitleg te vragen. Hij/zij mag, behalve in gevallen van nood, geen eigen initiatieven of risico's nemen of naar goeddunken handelen.

Artikel 86

De gegradueerden zijn tegenover de dienstchef verantwoordelijk voor de discipline en het gedrag van hun manschappen.

Artikel 87

Tijdens de dienst is elk lid van het korps verplicht ieder ander korpslid beleefd en met vermelding van de graad aan te spreken.

Zonder afbreuk te doen aan de hiërarchische regeling zullen de korpsleden met een hogere rang de leden met een lagere rang voorkomend behandelen.

Artikel 88

De leden van de dienst mogen niet in uniform aan politieke betogingen of manifestaties deelnemen.

De leden moeten zich steeds zodanig gedragen dat hun optreden geen afbreuk doet aan de waardigheid van het korps, hun graad, hun uniform.

Wanneer op een plechtigheid officiële hymnen worden gespeeld, dan staat het lid van het korps op en neemt de houding aan. Indien het lid een hoofddeksel draagt, dan brengt hij/zij de groet.

Artikel 89

Aan overtredingen tegen de tucht maakt zich schuldig:

1) Wie de voorschriften van het basisreglement en van dit huishoudelijk reglement niet naleeft.

2) Wie de onderrichtingen op regelmatige wijze bekendgemaakt bij dienstnota door de dienstchef niet naleeft.

3) Wie een fout begaat welke van aard is de brandweer of leden ervan in opspraak te brengen.

4) Wie in dienst in geïntoxiceerde toestand wordt bevonden of een brandweerwagen bestuurt met meer dan het bij verkeersreglement bepaalde maximum alcoholgehalte in het bloed.

5) Wie een uitrustingsstuk of materiaal dat aan de dienst toebehoort niet oordeelkundig verzorgt of door nalatigheid beschadigt.

6) Elk lid dat een dienstvoertuig gebruikt zonder toestemming van de dienstchef voor een opdracht, die niet van openbaar nut is.

7) Eenieder die de bevelen van een hiërarchische chef en van de leider van de operaties in het bijzonder naast zich neerlegt.

8) Wie de elementaire regels van beleefdheid niet respecteert bij het uitoefenen van zijn functie.

9) De overste die zich enige daad van geweld of honende uitdrukking jegens een ondergeschikte veroorlooft.

10) De ondergeschikte die een overste oneerbiedig bejegent, zich onbetamelijke uitdrukkingen tegenover hem veroorlooft of met woorden of gebaren diens handelingen afkeurt.

11) Diegene die verzuimt of weigert een bevel uit te voeren.

12) Diegene die met bedrieglijk inzicht materiaal, materieel, uitrusting of kledij ontvreemdt.

13) Diegene die tijdens de dienst moedwillig een daad stelt die hemzelf of een ander persoon in gevaar brengt of waardoor materieel niet met de nodige zorg wordt behandeld of wordt beschadigd.

14) Diegene die enig uitrustingsstuk dat hem werd toevertrouwd, verwaarloost, beschadigt, verpandt, verkoopt of vernietigt.

15) Diegene die een opgelegde afwezigheidsperiode van het oproepsysteem moedwillig manipuleert.

Deze lijst is niet limitatief.

Artikel 90

Wanneer een korpslid met een hogere graad een overtreding van de voorschriften vaststelt, moet hij/zij zijn ondergeschikte(n) op zijn (hun) verplichtingen wijzen. Betreft het een ernstig vergrijp, dan zal de hoger geplaatste de zaak signaleren aan de dienstchef en dit, op diens vraag, ook door middel van een schriftelijk verslag.

Eventuele klachten moeten schriftelijk binnen de 48 u bij de dienstchef toekomen.

De betrokkene en eventueel het lid dat de overtreding tegen de tucht vaststelde, wordt door de dienstchef gehoord.

Al de geschillen en de gevallen die niet in dit reglement voorkomen worden, binnen de perken van diens bevoegdheid, beslecht door de dienstchef, die hiervoor de officierenraad en/of de burgemeester kan raadplegen.

Artikel 90bis

Alle externe briefwisseling namens Brandweer Middelkerke dient te worden ondertekend door de officier-dienstchef of zijn gevolmachtigde.

Titel 6. KLEDIJ en UITRUSTING

Artikel 91

De kosten van aankoop en onderhoud van de kledij zijn ten laste van het gemeentebestuur.

Met uitzondering van interventiekledij gebeurt het onderhoud door het lid zelf. Het gemeentebestuur zal hiervoor de nodige middelen beschikbaar stellen van de dienst.

Artikel 92

Wie het korps verlaat is verplicht zijn volledige interventiekledij, uitgangskledij, pager, kazernesleutel en verdere uitrusting binnen de 8 dagen in goede staat binnen te leveren in de brandweerkazerne, tenzij wanneer eervol ontslag is verleend, waardoor het uitgaansuniform behouden kan worden.

Artikel 93

Leden aangeduid door de dienstchef, worden belast met het specifiek nazicht van de individuele kledij en uitrusting. Zij geven eventuele bijbestellingen en vervangingen door aan de officier-dienstchef.

Artikel 94

De kledij en de persoonlijke uitrustingsstukken zullen van naam of immatriculatienummer voorzien worden.

Artikel 95

Het lid zal de hem toevertrouwde kledij en uitrusting met de grootste zorg en omzichtigheid behandelen. Reinigen gebeurt volgens de voorschriften van de fabrikant of leverancier. Door aanwijsbare nalatigheid veroorzaakte schade kan op het lid worden verhaald.

Titel 7. VEILIGHEID

Artikel 96

Het materieel mag niet ondoelmatig of ongepast gebruikt worden. Instructies voor bediening van materieel en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen dienen nauwgezet te worden nageleefd.

Artikel 97

Het maximum aantal zitplaatsen in de brandweerwagens zal nooit overschreden worden.

Artikel 98

De leden van het korps moeten hun haardracht, oorhangers en piercings derwijze beperken, dat het efficiënte gebruik van adembeschermingsapparatuur en hun persoonlijke veiligheid in het algemeen niet in het gedrang komt.

Artikel 99

De [bevelvoerder (geschrapt en vervangen GR19/12/2013(10))] waakt erover dat, rekening houdend met het preventiebeleid inzake arbeidsongevallen en aanvullende dienstnota’s, de leden van de dienst slechts die taken uitvoeren waarvoor zij degelijk zijn opgeleid.

Artikel 100

De individuele vaardigheden en de verworven kennis door praktische en theoretische opleiding van de leden van de dienst dienen genoteerd te worden.

Artikel 101

In toepassing van het ARAB/CODEX zal elk lid zich elk jaar op het voorziene geneeskundig onderzoek aanbieden. Bij in gebreke blijven na aanmaning wordt het lid automatisch op non-actief geplaatst via het oproepsysteem. Het lid kan ontslagen worden.

Artikel 102

Bij grootschalige interventies kan de dienstchef of bij ontstentenis de leider van de operaties, wanneer hij/zij het noodzakelijk acht, een lid van de brandweer, dat duidelijk herkenbaar is uitgerust, exclusief belasten met het toezicht op de veiligheidsaspecten inzake arbeidsbescherming.

Titel 8. EREBRANDWEERLIEDEN

Artikel 103

De leden die, in toepassing van het basisreglement eervol ontslag bekomen, blijven in de sociale werking opgenomen.

Artikel 104

Zij behouden dezelfde rechten als de andere leden voor wat betreft uitgangskledij, uitnodigingen voor feesten, e.d. tenzij hij/zij expliciet en schriftelijk verzoekt aan de dienstchef om hiervan af te zien.

Titel 9. SOCIALE WERKING.

Artikel 105

Alle actieve leden evenals de ereleden zijn lid van de sociale werking  tenzij hij/zij expliciet en schriftelijk verzoekt aan de dienstchef om hiervan geen deel uit te maken.

Artikel 106

De vriendenkring van de brandweer heeft aparte statuten die geen deel uitmaken van dit reglement.

Titel 10. JEUGDBRANDWEER.

Artikel 107

Er bestaat een jeugdwerking binnen de brandweerdienst voor jongeren tussen 12 en 18 jaar met als doel deze jongeren “brandweerminded” te laten functioneren en als rekruteringsveld voor de brandweer te dienen.

Artikel 108

De jeugdbrandweer heeft aparte statuten die geen deel uitmaken van dit reglement.

Titel 11. Regeling gebruik kantine brandweerkazerne

Artikel 109: principe

De kantine in de brandweerkazerne, Klein Kasteelstraat 3, 8430 Middelkerke mag uitgebaat worden:

Artikel 110:

Er kan geen toestemming verleend worden tot gebruik van de kantine voor privéfeesten.

Artikel 111:

Tijdens de diensturen van het gemeentepersoneel (alle werkdagen van 7u30 tot 17 uur) is het schenken en gebruik van alcohol in de kantine verboden.

Artikel 112:

Voor het gebruik van de kantine na oefeningen en interventies gelden volgende bijzondere voorwaarden:

Artikel 113:

Voor het gebruik van de kantine voor vergaderingen van gemeentelijke diensten gelden volgende voorwaarden:

Hetgeen bepaald in artikels 110 en 111 blijft van toepassing

Artikel 114:

Voor het gebruik van de kantine voor speciale gelegenheden gelden volgende voorwaarden:

Hetgeen bepaald in artikels 110 en 111 blijft van toepassing

Titel 12. INWERKINGTREDING

Artikel 115:

Dit reglement is van toepassing vanaf 16/12/2010.